Loreena McKennitt
Loreena McKennitt - The Lady Of Shalott Nederlandse vertaling songtekst
Je score:
The Lady Of Shalott
Aan elke kant van de rivier liggen lange velden van gerst en rogge Die de wereld bekleden en de lucht ontmoeten En door het veld loopt de weg Naar het veel getorende Kamelot; En op en neer gaan de mensen Starend naar waar de lelies uitbundig bloeien Rondom een eiland daar beneden Het eiland van Shalott De wilgen worden wit, espen beven, Kleine briesjes, schemer en rilling Door de golf die voor altijd deint Langs het eiland in de rivier Stromend naar Kamelot Vier grijze muren, en vier grijze torens Overzien een ruimte van bloemen En het stille eiland omhult De vrouwe van Shalott Alleen oogsters, die vroeg oogsten Tussen de gebaarde gerst Horen een lied dat vrolijk echoot Van een rivier, slingerend en schoon Naar het getorende Kamelot En in het licht van de maan de vermoeide oogster Stapelt schoven op in een luchtig hoogland Luistert, fluistert, "Het is de Fee De vrouwe van Shalott". Daar weeft zij 's nachts en overdag Een magisch web met bonte kleuren Ze heeft gehoord dat een gefluister zei Er rust een vloek op haar als ze blijft Kijken naar Camelot Ze weet niet wat de vloek kan zijn En daarom weeft ze gestadig door En weinig andere zorgen heeft zij De vrouwe van Shalott En zich bewegend door een heldere spiegel Die voor haar hangt alle jaren Verschijnen de schaduwen van de wereld Daar ziet ze de weg dichtbij Kronkelend naar Kamelot En soms door het blauw van de spiegel Komen de ridders rijdend twee aan twee Ze heeft geen trouwe en ware ridder, De vrouwe van Shalott Maar in haar web vindt ze nog steeds genot In het weven van de magische gezichten van de spiegel Want vaak door stille nachten Een begrafenis met pluimen en lichten En muziek, ging naar Kamelot Of wanneer de maan hoog in de lucht stond Kwamen twee jonge minnaars onlangs getrouwd "Ik ben half ziek van de schaduwen," zei De vrouwe van Shalott Een boog-schot vanaf haar prieeldak Hij reed tussen de gerstschoven De zon kwam verblindend door de bladeren En vlamde op in de koperen scheenplaten Van de stoutmoedige Sir Lancelot Een rode kruisridder voor altijd geknield Voor een vrouwe in zijn schild Dat fonkelde op het gele veld Naast verre Shalott Zijn brede duidelijke wenkbrauw gloeide in het zonlicht Zijn oorlogspaard liep op gepoetste hoeven Van vanonder zijn helm golfden Zijn steenkool-zwarte krullen als hij reed, Zo reed hij naar Camelot Vanaf de oever en vanuit de rivier Vlamde hij op in de kristallen spiegel "Tirra lirra," bij de rivier zong Sir Lancelot Ze liet het web achter, ze liet het weefgetouw achter Ze zette drie stappen door de kamer, Ze zag de waterlelie bloeien Ze zag de helm en de pluim Ze keek naar Kamelot Weg vloog het web en zweefde heen De spiegel brak van de ene tot de andere zijde "De vloek is over mij gekomen," huilde De vrouwe van Shalott Bij de stormachtige rukkende oostenwind De bleke gele bossen vervaagden De brede stroom tussen zijn oevers klaagde De lage hemel regende heftig Over het getorend Kamelot Ze kwam naar beneden en vond een boot Onder een wilg drijvend achtergelaten En in de rond de voorsteven schreef zij, De vrouwe van Shalott En de schemerige uitgestrektheid van de rivier afvarend Als een stoutmoedige ziener die in een trance Al zijn eigen ongelukken ziet Met een glazige blik Keek ze naar Kamelot En aan het einde van de dag Maakte zij de ketting los en ging ze liggen De brede stroom droeg haar ver weg De vrouwe van Shalott Hoorde een hymne, treurig, heilig Luid gezongen, zacht gezongen Tot haar bloed langzaam was bevroren En haar ogen geheel donker waren Gewend naar getorend Kamelot Maar eer zij op het tij Het eerste huis aan de waterkant bereikte Zingend haar lied stierf ze De vrouwe van Shalott Onder toren en balkon Langs tuinmuur en galerij Als een glanzend gedaante dreef zij voorbij Doodsbleek tussen de hoge huizen Stil Kamelot binnen Vanaf de kaden kwamen ze Ridder en Burger, Heer en Dame En rond de voorsteven lazen zij haar naam De vrouwe van Shalott Wie is dit? En wat is hier? En in het verlichte paleis in de buurt Stierf het geluid van koninklijke vrolijkheid En zij sloegen een kruis uit angst Alle ridders in Kamelot Maar Lancelot peinsde nog een tijdje Hij zei, "Ze heeft een lieflijk gezicht; God in zijn barmhartigheid verleende haar genade De vrouwe van Shalott"
The Lady Of Shalott
On either side of the river lie Long fields of barley and of rye, That clothe the world and meet the sky; And thro` the field the road run by To many-towered Camelot; And up and down the people go, Gazing where the lilies blow Round an island there below, The island of Shalott. Willows whiten, aspens quiver, Little breezes dusk and shiver Thro` the wave that runs for ever By the island in the river Flowing down to Camelot. Four grey walls, and four grey towers, Overlook a space of flowers, And the silent isle imbowers The Lady of Shalott. Only reapers, reaping early, In among the bearded barley Hear a song that echoes cheerly From the river winding clearly Down to tower`d Camelot; And by the moon the reaper weary, Piling sheaves in uplands airy, Listening, whispers "`tis the fairy The Lady of Shalott." There she weaves by night and day A magic web with colours gay, She has heard a whisper say, A curse is on her if she stay To look down to Camelot. She knows not what the curse may be, And so she weaveth steadily, And little other care hath she, The Lady of Shalott. And moving through a mirror clear That hangs before her all the year, Shadows of the world appear. There she sees the highway near Winding down to Camelot; And sometimes thro` the mirror blue The Knights come riding two and two. She hath no loyal Knight and true, The Lady Of Shalott. But in her web she still delights To weave the mirror`s magic sights, For often thro` the silent nights A funeral, with plumes and lights And music, went to Camelot; Or when the Moon was overhead, Came two young lovers lately wed. "I am half sick of shadows," said The Lady Of Shalott. A bow-shot from her bower-eaves, He rode between the barley sheaves, The sun came dazzling thro` the leaves, And flamed upon the brazen greaves Of bold Sir Lancelot. A red-cross knight for ever kneel`d To a lady in his shield, That sparkled on the yellow field, Beside remote Shalott. His broad clear brow in sunlight glow`d; On burnish`d hooves his war-horse trode; From underneath his helmet flow`d His coal-black curls as on he rode, As he rode back to Camelot. From the bank and from the river he flashed into the crystal mirror, "Tirra Lirra," by the river Sang Sir Lancelot. She left the web, she left the loom, She made three paces taro` the room, She saw the water-lily bloom, She saw the helmet and the plume, She looked down to Camelot. Out flew the web and floated wide; The mirror cracked from side to side; "The curse is come upon me," cried The Lady of Shalott. In the stormy east-wind straining, The pale yellow woods were waning, The broad stream in his banks complaining. Heavily the low sky raining Over towered Camelot; Down she came and found a boat Beneath a willow left afloat, And round about the prow she wrote The Lady of Shalott And down the river`s dim expanse Like some bold seer in a trance, Seeing all his own mischance - With a glassy countenance Did she look to Camelot. And at the closing of the day She loosed the chain and down she lay; The broad stream bore her far away, The Lady of Shalott. Heard a carol, mournful, holy, Chanted loudly, chanted lowly, Till her blood was frozen slowly, And her eyes were darkened wholly, Turn`d to towered Camelot. For ere she reach`d upon the tide The first house by the water-side, Singing in her song she died, The Lady of Shalott. Under tower and balcony, By garden-wall and gallery, A gleaming shape she floated by, Dead-pale between the houses high, Silent into Camelot. Out upon the wharfs they came, Knight and Burgher, Lord and Dame, And round the prow they read her name, The Lady of Shalott. Who is this? And what is here? And in the lighted palace near Died the sound of royal cheer; And they crossed themselves for fear, All the Knights at Camelot; But Lancelot mused a little space He said, "She has a lovely face; God in his mercy lend her grace, The Lady of Shalott."