Willem Vermandere
Willem Vermandere - De ark lyrics
Your rating:
Met planken en balken ben ik al jaren aan 't werk ik bouw aan een schip endlijk groot en sterk achter mijn huis aan de kant van de gracht zaag ik en timmer ik een gat in de nacht de mensen staan lachend en spottend op strate ziet hem daar wroeten nog's avonds zo late maar ik boor en ik kappe ik boenk en ik dreun ik klief en ik kerve ik klop en ik kleun Langs buiten bruut, wel beschermd tegen vocht den binnekant sober en proper afgewrocht d'r komen geen zeilen of gene mast aan te pas geen riemen geen roer, gene vlag geen kompas d'r zijn kamers en gangen met trappen en treden d'r is slapinge boven en keukens beneden d'r staan pakken en dozen achter iedere wand voor jaren en jaren geselecteerd proviand Mijn schoon jong leven is aan 't bouwen besteed maar nu zucht ik eindelijk mijn ark is gereed als 't water zal wassen en alles versmoort zal ik dobberen en drijven van geen drupke gestoord de koeien en de kalvers met 't peerd op kop zelfs den buffel en den bizon zal verzuipen in 't sop de giraffe aanvankelijk zal nog weerstaan totdat den hoogsten boom ook onder zal staan 't Wordt nog geen catastrofe voór de paling en de vis ook niet voor 't monster uit 't meer van Loch Ness allene maar de mens met kieuwen en koud bloed met schubben en vinnen ontsnapt aan de vloed kweekt u vlug vliezen tussen uw vingers en uw tenen of je zakt naar den dieperik juist lijk de stenen maar 't water zal dragen Iijk een kussen zo zacht mijn arke mijn barke deur dag en deur nacht Een vensterloos torenloos stuurloos schip op de wijde waterwereld een onooglijk klein schip we liggen en we draaien maar doelloos in 't rond soms meters soms mijlen hoog boven de grond 't is de waaiende wind en de golfslag die stuwt 't is de zunne en de mane die trekt en die duwt d'er is hier gene uitkijkpost geen poort of patrijs dit is nen onvoorspelbare blindelingse reis Den tocht is nu nergens nie meer op gericht geen land genen haven komt ooit nog in zicht j' hoort nog den donder en den tromm'lende regen en de steert van de walvis doet den boot soms bewegen d'herinnering aan 't vorig leven vervaagt niemand in 't ruim die daar ooit om vraagt over vrouwen en kinders voer ik het bevel met zachten hand iedereen voelt zich wel. We kennen noch ure noch dag noch nacht Gniemand wil weg of wordt ergens verwacht er wordt wel gemind en gekust en gestreeld tafel en bedde alles wordt hier gedeeld d'r zijn mossels en zeewier en vliegende vis en 't water uit de wolken dat drìnkbaar is d'r wordt veel gezongen en veel gemusiceerd gebabbeld en gebrabbeld en gefilozofeerd Je went aan een leven zonder licht onz' ogen staan nu naar binnen gericht zo wordt de verbeelding voortdurend verwekt altijd weer iemand die iets geestigs ontdekt een vergeten of verloren gewaand sentiment een kluchtj' of een díchtje elk naar zijn talent 'k hè juist nog d' historie van Noach verteld wat waren de kinders daarop gesteld Geen grenzen nie meer aan ons fantasie we waken en slapen in een reuze-euforie we zetten de zotste woordjes bie mekaar we rijmen op borstjes op kop en haar en we vinden een plooie een vlooi en een wrat en we lachen met de blote buik en 't bloot gat en in 't donkerst van 't ruim ontstond er al nieuw leven w'hèn 't jongetje de name van Adam gegeven Maar midden in dat zalig en vredig gejoel overvalt mie soms een beklemmend gevoel ja diep in mezelf groeit de schrik met den dag stelt u voor dat ons arke nie meer varen mag dat 't water van tussen de bergen verdwijnt en dat er overal were vaste grond verschijnt Ach kinders blijft binnen en verroert u niet als ze u lokken gelooft het niet Als ze u roepen antwoord niet als ze kloppen toont u niet ach kwam er maar nooit geen eind aan dit lied