Amália Rodrigues
Amália Rodrigues - Foi deus Dutch translation lyrics
Your rating:
Foi deus
Ik weet niet, niemand weet Waarom ik fado zing Op deze gekwetste toon Vol pijn en verdriet, En in deze kwelling, Bestaande uit leed, Voel ik dat mijn ziel Hier van binnen tot rust komt In de verzen die ik zing. God was het, die licht gaf aan de ogen, Die de rozen deed geuren, Goud schonk aan de zon en zilver aan het maanlicht; God was het, die in mijn hart een rozenkrans Van smarten heeft gelegd, Die ik een voor een afloop, Terwijl ik schreiend zing. Hij plaatste de sterren aan de hemel, Hij maakte het eindeloze luchtruim, Hij gaf de zwaluwen hun rouwkleur, oh En mij gaf Hij deze stem. Als ik zing, weet ik niet wat ik zing, Vermenging van ongeluk, Saudade, tederheid En misschien ook van liefde, Maar ik weet wel dat als ik zing, Dan voel ik dat ondertussen, Wanneer ik verdriet heb, De tranen op het gezicht Maakt dat wij ons beter voelen. God was het, die een stem gaf aan de wind, Licht aan het heelal En de blauwe kleur aan de golven van de zee. God was het, die in mijn hart een rozenkrans Van smarten heeft gelegd, Die ik een voor een afloop, Terwijl ik schreiend zing. Van de nachtegaal maakte Hij een dichter, Hij zette de rozemarijn in het veld, Gaf de bloemen aan de lente, oh, En mij gaf Hij deze stem.
Foi deus
Não sei, não sabe ninguem, porque canto fado neste tom magoado de dôr e de pranto, e neste tormento, todo sofrimento, eu sinto que a alma cá dentro se acalma nos versos que canto. Foi Deus que deu luz aos olhos, que perfumou as rosas, deu oiro ao sol e prata ao luar, foi Deus que me pôs no peito um rosario de penas que vou desfiando e choro a cantar. E pôs as estrelas no céu e fêz o espaço sem fim, deu o luto às andorinhas, ai, e deu-me esta voz a mim. Se canto, não sei o que canto, Misto desventura, saudade, ternura e talvez amor. Mas sei que cantando, sinto mesmo que enquanto, se tenho um desgosto, o pranto no rosto nos deixa melhor. Foi Deus que deu voz ao vento, luz ao firmamento e deu o azul às ondas do mar, foi Deus que me pôs no peito um rosário de penas que vou desfiando e choro a cantar. Fez poeta ao rouxinol, pôs no campo o alecrim, deu as flores à primavera, ai e deu-me esta voz a mim.