Zijlstra
Zijlstra - Halfweeg songtekst
Je score:
In de viskar van Jan Halfweeg op de haven van Den Oever is het vrijdagmiddag al sinds mensenheugenis koud, tochtig, klein en gevaarlijk gezellig. De vaste gasten beginnen het aankomend weekend met haring, kibbeling en vooral bier. In een moorddadig tempo worden de groene blikjes opengeritst, geconsumeerd, fijngeknepen en van grote afstand in de afvalbakken gemikt. Aangetrokken door bekende gezichten wordt het gestaag drukker. De mooiste roddels en de eerste sterke verhalen gaan van mond tot mond en spoedig zijn de eerste bulderende lachsalvo’s tot diep in de Voorstraat te horen. Omstreeks zessen worden diverse mobieltjes uitgezet. Als je nu wordt gebeld is het gegarandeerd je wijf en moet je thuis komen eten. De kleur van de bij hoog en bij laag pratende gezichten, paffend aan sigaar en sigaret verandert na ieder rondje van gezond Hollands in dieprood tot donkerpaars. Eenieder die moet pissen rukt de schuifdeur open, snelt naar binnen om maar zo weinig mogelijk van het spektakel te missen. Langzaam wordt het donker. Iedere verwaaide toerist die gedreven door de honger argeloos het pand betreedt ziet tot zijn schrik dat de viskraam is veranderd in een dampende haring- en bierhappende, oorverdovend lawaaimakende zeehondenkolonie in een plas van neonlicht. Nog eerder dan vorige week snelt de visboer op zijn bakfiets naar huis om de laatste pallets bier op te halen. Iedereen kijkt hem glimmend na. Het feest van de herhaling. Als het even stilvalt, kijk je naar de haven. De haven waar het binnenloopt en eindeloos vertrekt. De haven waar het allemaal om gaat. De haven waar het laatste nieuws het eerst is uitgelekt. De haven waar je voelt dat je bestaat. Even wordt de haringkar het hart van het universum. Ik sta ertussen en geniet. Plotseling is het laat, de een na de ander groet eb verlaat slingerend de kraam. Ik ben de laatste, betaal, loop naar het water en zoek steun tegen een havenpaal. Ik schud wat uitjes uit mijn haar. ’t Is wat frisjes voor de tijd van ’t jaar.