Wim Kan
Abc-cabaret & Wim Kan - Als je nog klein bent, een kabouter van zes songtekst
Je score:
Als je nog klein bent, een kabouter van zes Het is allemaal zo nieuw, dat je nauwelijks nog ziet Vanaf begint pas het echte verdriet Van Bonifatius bij Dokkum vermoord De gebroeders De Witt bij de gevangenpoort Van Floris de Vijfde der keerlen God Van Egmond en Hoorne op het schavot Van al het gekeuvel over slagen op zee Tot en met al het gesneuvel bij Heiligerlee En in plaats van dat je alles die eerste dag door hebt Dat je voelt in die klas wie je eigenlijk voorhebt Zeg je als je thuiskomt met een stralende lach: “Wij hebben zo’n lieve juffrouw van wie alles mag” Maar dan begint de hele zaak te draaien ’t Is net als iemand die een kwartje in de jukebox doet De trieste wals blijft tot het einde toe lawaaien En voor geen honderdduizend gulden komt het ooit meer goed Ach, als je die morgen meteen had gezegd: “Ik wil die juffrouw niet Ze is door en door slecht.” Pijl en boog had gepakt En vastbesloten d’r zo voor de klas overhoop had geschoten Zou d’r even misschien wat paniek zijn ontstaan Maar je leven, je leven was helemaal anders gegaan Toen ze vroeg: “En hoe heet jij?” Had je als enig geluid alleen moeten zeggen: “Zoek dat zelf maar uit” Maar ze heeft je bedrogen die allereerste dag “Wij hebben zo’n lieve juffrouw van wie alles mag” Maar dan begint de hele zaak te draaien ’t Is net als iemand die een kwartje in de jukebox doet De trieste wals blijft tot het einde toe lawaaien En voor geen honderdduizend gulden komt het ooit meer goed Soms, soms loop ik nog langs de school waar dat allemaal was Diezelfde juffrouw staat daar nog voor de klas Ze zijn bij de Slag bij Nieuwpoort, 1600 Maar ik zou willen schreeuwen: “We worden bedonderd Geen stap zijn we verder gekomen in die jaren De helden van toen zijn gewone barbaren De veld- en de zeeslagen al dat gebral Van Speyk en Van Heutsz één groot tranendal De Ruyter en Tromp, we zijn het nou zat Piet Hein; niks gewonnen, alleen maar gejat” Maar net als ik wil roepen, hoor ik de lach Van de lieve juffrouw van wie alles mag Dan zie ik haar de namen van dertig dwergen Noteren en voorgoed in de lessenaar bergen En het naderend onheil is niet meer te stuiten Straks gaat ze al die namen verraden naar buiten Voor het bevolkingsregister en voor de burgerlijke stand En voor het ziekenfonds en voor je bestwil en voor het vaderland Want straks als de kabouters achttien zijn, dan komt er een man En die maakt er allemaal stamboeknummers van O, die noodlottige allereerste dag “Wij hebben zo’n lieve juffrouw van wie alles mag” Maar dan begint de hele zaak te draaien ’t Is net als iemand die een kwartje in de jukebox doet De trieste wals blijft tot het einde toe lawaaien En voor geen honderdduizend gulden komt dat ooit meer goed Tenzij, tenzij Je later in de velden van het boze leven Je zo’n lieve juffrouw weer ontmoet En als dan alles mag Maar dat is o zo zelden Dan komt het wel eens Ondanks alles Toch nog goed