had ik maar.
en was ik toen.
wat als ik na
die ene zoen
gevraagd had of.
verzocht had om.
ach had ik maar.
(ach had ik maar.)

had ik maar.
dan was ik dus.
dan had ik na
die ene kus
gevraagd of jij.
gezegd dat ik.
ach had ik maar.
(ach had ik maar.)


wat ben jij blij
van mij te zien.
dat zeg je zelf,
en bovendien
haal je je hand
eens door mijn haar
wat ben jij blij
			(wat ben jij blij.)
	
je wijst naar hem.
		hij knikt kordaat.
		zijn maatpak past
		niet bij te laat.
		daar sta ik dan.
de twijfelaar.
ach had ik maar.
		(ach had ik maar.)


had ik maar
op dat moment
wat ik al wist
aan jou bekend.
gehoopt dat jij.
het liefst met mij.
ach had ik maar.
(ach had ik maar.)


had ik maar
meteen oprecht
mijn hart zo in
jouw hand gelegd.
het was nooit aan.
het ging nooit uit.
ach had ik maar.
(ach had ik maar.)


had ik maar.
de radste tong, de snelste mond.
had ik maar.
gepolst of er een kans bestond.
had ik maar.
de woorden die ik toen niet vond.

had ik maar.
de grote liefde uitgedaagd.
had ik maar.
de stap gezet, de sprong gewaagd

had ik maar.
gezegd dat ik, misschien dat wij.
had ik maar.
voor mij voor jou voorgoed voorbij.
had ik maar.
dat ogenblik gevraagd of jij.


dan hadden wij.
(dan hadden wij.)