Mij lust van hier te varen 
Na een ri-, ri-, rijcke kust
Da-, da-, daar men niet weet van sparen
Ma-, ma-, maar altijd eet en drinkt naar lust

Daar wassen fruit en bomen
Schoon dat ze niemand plant
Wie wenst dan niet te komen
In ’t lie-, lie-,lieve lui- en lekkerland

Daar weet men van geen werken
De lui-, lui-, luister wordt daar meest geëerd
Lu-, lu- lust u  een braden verken
Of wat anders wat gij begeert

De waaf’len aan de bomen
Men grijpt ze met de hand
Wie zoekt dan niet te komen
In ’t lie-, lie-,lieve lui- en lekkerland

Daar lopen hazen, knijnen
Patrij-, rijzen, hoenders, duiven mee
Gebra, bra-, braden bij dozijnen
Met sa-, sa-, sa- saus en broodgerief

Kunt gij maar effen schapen
’t Valt u aan de tand
Gaat voort en wilt niet slapen 
Naar ’t lie-, lie-,lieve lui- en lekkerland

De wijn loopt uit de bomen
’t Wa-, wa-, water, room en zoete melk
Die ma-, ma-, maar van goud wil dromen
Krijgt genoeg voor hem en elk

Damast, fluweel en kleren
Grof grein en gouden kant
Men vindt al zijn begeren
In ’t lie-, lie-,lieve lui- en lekkerland

Die in dit land wil komen
Moet hem ma-, ma-, maken gereed
Om vrij en vrolijk zonder schroom
Dat hij een grote berg brij dooreet

Drie mijlen dik gemeten
Van hier tot aan de kant
Als hij die heeft dooreten
Komt hij in ’t lieve lui- en lekkerland