Maarten van Roozendaal
Maarten van Roozendaal - De koning die zich stierlijk verveelde songtekst
Je score:
Er was eens een koning die zich stierlijk verveelde. Zijn hele hofhouding had het te druk. Of hadden misschien wel zelfs geen zin om nou eens een keertje leuk met de koning te spelen. Nee, die waren altijd druk bezig met hun eigen spelletjes: De minister van stratego en risk was altijd quasi interessant in gesprek met de staatssecretaris van zeeslag De minister van winkeltje spelen ging gewoon tot tien uur door en kon daarna zo nodig z’n centjes stellen De minister van monopoly of monopolie was dan weer druk bezig met de Barteljorisstraat, dan weer druk bezig met de waterleiding, dan weer druk bezig met station noord, ik noem maar een of andere zijstraat De minister van doktertje spelen had natuurlijk weer eens de deur op slot En de minister van buiten spelen had zich nou al zo’n vijf jaar verstopt Nee, die hofhouding was lekker bezig, maar de koning vond er niks meer an. Hij verveelde zich dood. Ja, ja, ja, ja: hoedje van papier, hoedje van papier. De koning had al zes kasten vol met hoedje van papier. Ga weg met je hoedje van papier, ga je moeder neuken of je vader, dacht de koning. Dus op een dag riep de koning zijn hofhouding bijeen en sprak op ernstige toon: “Ministers, jullie moeten nu echt iets doen. Ik wil niet meer hoedje van papier. Ik verveel me dood” “Daar hebben we hem weer, spelbreker.”, zeiden de ministers, “Net nu we zo lekker aan het winnen zijn” “Ha, de koning moet maar galgje gaan spelen”, lachten ze in de wandelgangen. “Ja, of wie er het langste z’n adem in kan houden” “Ik heb een goed idee.”, zei opeens de minister van poppenkast en verkleden. “We hangen het hele land onder de affiches en daarop staat dan geschreven: degene die de koning kan vermaken, ontvangt een mooie prijs. Dan zijn wij er vanaf” En zo geschiedde. Al snel stonde er een lange rij burgers voor het paleis. De koning zat verveeld op zijn troon en liet de stoet één voor één aan zich voorbij trekken. “Koning, koning, ik, ik ,ik heb een goed idee. Een getal onder de tien. Dat is spannend” De koning haalde zijn schouders op. “Niks aan.” “Koning, koning, ik, ik ,ik heb een goed idee.”, riep de tweede, ”Ik zie ik zie wat jij niet ziet. Dat is leuk.” “Niks aan”, zei de koning” “Ik, ik,ik, ik”, zei een derde, “ koning, ik heb een persoon in mijn hoofd. Dat is moeilijk.” ”Dat zal best”, zei de koning ”Niks aan” En zo ging dat maar door, week in week uit, maand na maand. Jan Huygen – niks aan, stand in de mand – niks aan, papegaaitje leef je nog – niks aan, niks aan, niks aan, ook niks aan. Tot er op een dag na zeven lange vervelende jaren een miezerig mannetje de troonzaal binnenschoof. Hij gaat zitten op de stoel tegenover des konings zetel en kijkt de koning recht in de ogen. “Ja..”, zei de koning “En..?” “En?”, zei het mannetje. “Ja, komt er nog wat van?” “Waarvan?” “Waarvan, waarvan”, bulderde de koning, “waarvan, man, ik verveel me te pletter” “Ja, anders ik wel”, zei het mannetje, “Ik verveel me werkelijk suf.” “Ja, doe dan iets. Verzin iets” “Ach man, verzin zelf wat” Zo iets had de koning nog nooit meegemaakt. Even werd het ijzingwekkend stil. Zo ijzingwekkend hoeft ook weer niet, hoor. “Zeg, miezerig mannetje. Wat kom jij hier eigenlijk doen” “Ik kom die mooie prijs ophalen”, zei het mannetje. “Verdomd”, dacht de koning, “ik heb me al tien minuten niet verveeld.”