Eens was hij een losbol die altijd maar dronk
En dieper en dieper den afgrond inzonk
Toen kwam er een meisje zo lief en zo rein
Dat wou zijn beschermengel zijn
Ze trouwden en minden elkander zo teer
Naar het lokkende borrelglas  keek hij niet meer
Hij bleef 's avonds thuis en zat knus bij zijn vrouw
En zij maakte kleertjes de snoezigste kleertjes
Voor het kindje dat komen zou
 
Wat hemdjes, wat jurkjes, wat sokjes van zij
Een manteltje klein en een mutsje erbij
Die kleertjes zo snoezig zo mooi en zo lief
Bestemd voor hun kindje hun hartedief
 
Maar het kindje dat kwam was zo teer en zo klein
De dokter die zei ’t zou geen blijvertje zijn
Ze zagen hoe langzaam het leven ontvlood
En eens op een nacht kwam de dood
Toen kwamen er sombere mannen in ’t zwart
Die droegen in ’t kistje een stuk van hun hart
Hij zat ‘s avonds thuis, was zich zelve tot last
Zij borg de kleertjes de snoezige kleertjes
Droef huilend weer in de kast
 
Wat hemdjes, wat jurkjes, wat sokjes van zij
Een manteltje klein en een mutsje erbij
Die kleertjes zo snoezig zo mooi en zo lief
Bestemd voor hun kindje hun hartedief