Arjaun
Arjaun - Beschaamd songtekst
Je score:
Twee flinke, lieve kinderen en een wonder van een vrouw een huis midden in ‘t groen, zoals je ‘t eigenlijk altijd wou. Een betrekking in een kleine stad, ver van het druk geraas, een stel toffe collega’s en een voorbeeld van een baas. De tafel elke dag gedekt met groenten uit de tuin en geurend verse broden, eentje wit en eentje bruin. Op Zondag na de middag een fles wijn en krentekoek en om de twee drie weken goede vrienden op bezoek. Maar dan op een avond zit je knus voor de buis en ze tonen de vreselijkste beelden. Je ziet de honger in dat doodarme land en je denkt, “God, wat kan het me schelen?” Maar dan zie je plots in de blik van zo’n kind je eigen zoon naar je kijken, je vrouw en je kinderen in een hels labyrint tussen stervende mensen en lijken. Hoe durf ik nog te lachen na het zien van zo’n pijn, ben ik niet beschaamd om gelukkig te zijn De lucht hangt vol gefladder, alle botten lopen uit, mijn buurman knipt de haag terwijl hij naar de lente fluit. De tulpen en narcissen staan te blinken in de zon en ergens in de verte maait al iemand zijn gazon. Het daslook staat te pronken tussen ander geurend kruid en zelfs de norse kater trekt een vriendelijke snuit. een merel op de vensterbank komt trippelend voorbij en ‘k zing mijn eerste liedje op de glorie van de mei! Maar dan duw je mij de krant in mijn hand en je toont me de vreselijke beelden. Ik lees hoe de haat in da prachtige land hele dorpen en families verdeelde. En ik zie hoe op nog geen dagreis van hier er geen spraak is van lente of voorjaar, hoe vrouwen en kinderen door kanon of mortier worden verminkt in de straten van Mostar. Hoe durf ik nog te lachen na het zien van zo’n pijn, ben ik niet beschaamd om gelukkig te zijn Een mandje in de hand, lopen de kinderen in het gras terwijl jij hen staat aan te wijzen vanaf het terras. Ze zoeken in het tuinhuis en tot in het kippehok, want je weet maar nooit waar ze haar eitjes legt, die malle klok. Het mandje vol konijntjes in gekleurde chocola zo komen ze gelopen en je telt de buit eens na. Ik zie het groot geluk en het bruin en in het blauw en groter nog misschien wel in die ogen van jou... Maar dan komt opeens weer dat boek in je hoofd en je ziet weer de vreselijke beelden. Hoe de regen de as en de giftige rook over akkers en velden verdeelde. Je vreest dat in de wereld van morgen, misschien, geen spraak is van lente of voorjaar hoe voor onze kinderen in tweeduizend en tien de aarde verwoest wordt, onleefbaar. Hoe durf ik nog te lachen na het zien van zo’n pijn, ben ik niet beschaamd om gelukkig te zijn Twee flinke lieve kinderen en een wonder van een vrouw een huis midden in ‘t groen, zoals je’t eigenlijk altijd wou. Maar elke avond is er ongetwijfeld weer die pijn, beschaamd om te lachen, om gelukkig te zijn...