Amstelstroom, Amstelstroom
Waar kabbel jij naar toe
Amstelstroom, Amstelstroom
Word je dat nooit moe
Wat draag jij toch mee op je golven
En wat ligt in jouw diepte bedolven
Amstelstroom, Amstelstroom
Waar kabbel jij naar toe

Ga jij vertellen aan de zee
Al wat je hebt gezien
Vanaf het Kalfje tot Carré
En verder nog misschien
Vertel je van de Kalfjeslaan
Waarlangs gearmde paartjes gaan
Van boterbloemen in het groen
Of een gestolen zoen
Van orgelmelodietjes
Van ranjastroop met rietjes
Of van die heer en dame
Die met een roeiboot kwamen
Haar hoed woei af – hij dook ernaar
Zij slaakte gil op gil
De brandweer kwam, met een brancard
En alles werd weer stil

   Amstelstroom, Amstelstroom
Waar kabbel jij naar toe
Amstelstroom, Amstelstroom
Word je dat nooit moe
Wat draag jij toch mee op je golven
En wat ligt in jouw diepte bedolven
Amstelstroom, Amstelstroom
Waar kabbel jij naar toe

Vertel je van ’t carillon
Op ’t Muntplein en de Dam
Van witte meeuwen in de zon
Van ’t hart van Amsterdam
Of van de tijd toen Vondel riep
En Rembrandt langs jouw oever liep
Toen schip na schip zo zwaar bevracht
Nog voer in elke gracht
Van zijden hoepelrokken
En held’re torenklokken
Die zongen: Kij hier vin’ je
De vaarders naar Oos-Indië
Treur niet om die verleden tijd
Vertel dat je het vertrouw
De Amstel stroomt, de zee is wijd
En ons land wordt opgebouwd

   Amstelstroom, Amstelstroom
Waar kabbel jij naar toe
Amstelstroom, Amstelstroom
Word je dat nooit moe
Wat draag jij toch mee op je golven
En wat ligt in jouw diepte bedolven
Amstelstroom, Amstelstroom
Waar kabbel jij naar toe