Toon Hermans
Toon Hermans - Jan Willem Eduard Perelaar songtekst
Je score:
Jan Willem Eduard Perelaar Die was iets kwijt en die zocht ernaar In de binnenzak van z'n zondagse pak in de keuken, in de kelder, op de trap en op het dak O, o, Perelaar, o, waar zoek je naar Jan Willem Eduard Perelaar Die zocht het geluk, maar hij wist niet waar In z'n twijfelaar, onder het dressoir Zocht Jan Willem Eduard Perelaar Hij zocht het geluk al zo veel jaar Jan Willem Eduard Perelaar Maar eens op een avond, de zestiende mei Kwam een oude heer voorbij En die zei, en die zei: "Als een vogeltje poept op je hoed Ja, dan komt het geluk je tegemoet Als een vogeltje poept op je jas, op je das Ja, dan komt het geluk Ja, dan komt het geluk Ja, dan komt het geluk in je hart" En Jan Willem Eduard Perelaar die hoorde dat stilletjes aan Hij is toen de volgende morgen meteen naar het Vondelpark gegaan Hij strooide er brood voor de honderden mussen En zat in z'n zondagse pakkie d'r tussen Dat was op een zondag in mei En Perelaar, Perelaar zong d'r bij: "Als een vogeltje poept op je hoed Ja, dan komt het geluk je tegemoet Als een vogeltje poept op je jas, op je das Ja, dan komt het geluk Ja, dan komt het geluk Ja, dan komt het geluk in je hart" Maar ziet wat geschied, het is eerlijk waar Met Jan Willem Eduard Perelaar Hij staat verlangend onder alle takken Maar geen enkel beesie wil iets doen voor z'n geluk Hoort hem eens rusteloos roepen: "O, wil alsjeblieft toch eens.." ZJING BOEM BOEM BAM Een zwerver die zingt in het gras La Paloma Met op z'n revers zo'n juweel avifauna En Jan Willem Eduard Perelaar Houdt z'n zenuwen niet meer in toom Hij gooit z'n zondagse jas, z'n das in het gras Dondert z'n hoed in de boom En de merel en de mus en de kraai zien de hoed Maar niet één die een duit in het gelukszakkie doet Zelfs niet de lijster, zelfs niet de lijster Stoelgangster nummer één Na dagen lang van zwerven door het prille lentegroen Verlaat een eenzaam mannetje het plantsoen Die schlemiel het is hem niet gelukt zeg Maar ook geen spatje Niet één pietepeuterig spatje Door maar op het geluk te wachten In die kille lentenachten Heeft 'm toen de griep gegrepen Hij is er tussenuit geknepen En boven de sombere klok van de kerk En boven de piepende zakkende zerk Zingen al die vogels van het Vondelpark Voor hem een requiem