Een vent uit één stuk, met weinig geluk
Stond altijd vooraan, had het altijd veel te druk
Praatte vaak te luid en sloeg iedereen tot moes die hem beledigde
Een man zonder vrees, de machtige Mees
Met de kracht van een paard, die hij graag bewees
En wie hem niet beviel, die vertelde hij precies hoe hij ‘m vond

Hij was altijd alleen en al dronk hij voor drie
Toch had hij van ons allemaal de sympathie
Hij betaalde heel grif voor het hele café
En voor de kinderen bracht hij altijd snoepjes mee

Hij was misschien zo’n veertig jaar
Een open hemd en een borst met haar
Hij repareerde auto’s in een schuur
Hij had het zelden warm of koud
Hij had geen vrouw, was niet getrouwd
Want vrouwen, zei hij altijd, zijn veel te duur

Hij was altijd alleen en al dronk hij voor drie
Toch had hij van ons allemaal de sympathie
Hij betaalde heel grif voor het hele café
En voor de kinderen bracht hij altijd snoepjes mee

Maar gisteren bij een vechtpartij ging hij niet voor een mes opzij
Hij stierf toen hij vervoerd werd naar het hospitaal
De kinderen huilden nog het meest
Om Mees, hij was toch hun vriend geweest
Een man van ijzer, die verloor van staal

Hij was altijd alleen en al dronk hij voor drie
Toch had hij van ons allemaal de sympathie
Hij betaalde heel grif voor het hele café
En voor de kinderen bracht hij altijd snoepjes mee

Hij was altijd alleen en al dronk hij voor drie
Toch had hij van ons allemaal de sympathie
Hij betaalde heel grif voor het hele …