Hij was een cowboy van jewelste:
koeiejongen, koeiejongen, koeiejongen Koen.
Van alle schutters de allersnelste:
koeiejongen, koeiejongen, koeiejongen Koen.
Hij schoot op school al, interessant,
de juf het krijtje uit haar hand
en toch had geen aan hem het land.
Goeie jongen, goeie jongen, koeiejongen Koen.

Hij schoot de stekels van een cactus:
koeiejongen, koeiejongen, koeiejongen Koen.
Geen wonder dat hij nooit gezakt is:
koeiejongen, koeiejongen, koeiejongen Koen.
Hij had hoge cijfers ook altijd
voor vakken als gedrag en vlijt,
een negen min voor gooi en smijt.
Goeie jongen, goeie jongen, koeiejongen Koen.

Hij was verliefd op Miss Rosemary,
koeiejongen, koeiejongen, koeiejongen Koen,
het mooiste mokkel uit de prairie.
Koeiejongen, koeiejongen, koeiejongen Koen.
Hij placht bij nacht voor haar te gillen,
eenzaam bij zijn ukelele.
De wolven zaten thuis te rillen.
Goeie jongen, goeie jongen, koeiejongen Koen.

Maar ach, zijn liefde mocht niet baten,
jonge, jonge, jonge, jonge, koeiejongen Koen.
Ze wou hem niet, ze liet hem praten:
koeiejongen, koeiejongen, koeiejongen Koen.
Hij trok zich dit onnodig aan,
hij nam zijn paard en riep: ‘Ik gaan!’
Het was een nacht met heldere maan.
Koeiejongen, koeiejongen, koeiejongen Koen.

Die nacht beroofde men de postkoets,
jonge, jonge, jonge, jonge, koeiejongen Koen,
die net aldaar door het donkere bos moest,
jonge, jonge, jonge, jonge, koeiejongen Koen.
De dader was een man te paard,
hij schoot de azen uit een kaart.
De buit was heel wat dollars waard.
Mooie jongen, mooie jongen, koeiejongen Koen!

De sheriff riep: ‘Dat zal haast Koen zijn!’,
koeiejongen, koeiejongen, koeiejongen Koen.
Het zal hem wel om wraak te doen zijn:
koeiejongen, koeiejongen, koeiejongen Koen.
De juf op school riep: ‘Arresteer hem!’
De dominee riep: ‘Nee, bekeer hem!’
En Rosemary zelf riep: ‘Smeer hem!’
Toe nou, jongen, toe nou, jongen, koeiejongen Koen!

Zo croste hij de dorre prairie:
koeiejongen, koeiejongen, koeiejongen Koen.
Hij werd de klos dank zij Rosemary:
koeiejongen, koeiejongen, koeiejongen Koen.
Een bitter man met zijn gitaar,
geheel toevallig de sigaar,
dag in, dag uit in groot gevaar:
koeiejongen, koeiejongen, koeiejongen Koen.