Kunt u ons de weg naar Hamelen vertellen meneer.
Kunt u ons de weg naar Hamelen vertellen meneer.
Kunt u ons de weg zo nodig stamelen, we willen heel gewoon terug naar Hamelen.
Kunt u ons de weg naar Hamelen vertellen meneer.

Kunt u ons de weg naar Hamelen Verklappen Meneer.
Ik moet er morgen vroeg de ramen nog gaan lappen meneer.
Ik moet er nodig heen ik heb een beurt op school.
Ik heb een linker schoen met een gescheurde zool.
Kunt u ons de weg naar Hamelen verklappen meneer.

Ik heb een huis met zorgen en een bed dat wacht.
Het vuurtje in de keuken spieterd, spetterd zacht.
Weet u ook de weg, ik weet hier heg nog steg.
Kunt u ons de weg naar hamelen verklappen meneer.

Ik ben op weg, ik ben op zoek.
Is het hier soms om de hoek.
Ik weet niet hoe, maar ik moet er naar toe

Ik ben op zoek, ik ben op ries.
Ligt het hier soms bij parijs.
Ik weet niet hoe, maar ik moet er naar toe.

Kunt u ons de weg naar Hamelen vertellen meneer.
Kunt u ons de weg naar Hamelen vertellen meneer.
De kortste weg, ik wil terug, u hoeft ons maar te wijzen tot de ophaalbrug.
Kunt u ons de weg naar Hamelen vertellen meneer.

Kunt u ons de weg zo nodig stamelen, we willen heel gewoon terug naar Hamelen.
Kunt u ons de weg naar Hamelen vertellen meneer.
Hamelen, vertellen meneer.
Hamelen, vertellen meneer.