Later, mijn kind, als je groter zult zijn,
moet je gaan werken. 
Dat zul je wel merken.
Later, mijn kind, als je groter zult zijn,
wat voor werk vind jij dan fijn?

Metselaar, ik word metselaar
en ik metsel de stenen zo mooi op elkaar.
Timmerjuf, ik word timmerjuf,
timmer me bijna suf.
Postkantoor, naar een postkantoor
en daar blader ik vellen met postzegels door.
Ik word liever politievrouw
en dan bekeur ik jou.

Later, mijn kind, als je groter zult zijn,
moet je gaan werken. 
Dat zul je wel merken.
Later, mijn kind, als je groter zult zijn,
wat voor werk vind jij dan fijn?

IJsverkopen en ook patat
en ze krijgen pas wat als ik zelf heb gehad.
Kok word ik, met een lange muts,
waarin ik eitjes kluts.
Ik word boer, want mijn va is boer
en ik melk en ik ploeg en ik mest en ik voer.
Varen wil ik op elke zee
en dan mag jij dus mee.

Later, mijn kind, als je groter zult zijn,
wat voor werk vind jij dan fijn?