[Verse 1]
Er was ne keer een eentje, dat stond daar zo alleen,
zo op zijn eigen steentje, 't wou niemand om zich heen.
 
[Chorus]
Nee, nee, dat kan zo niet gaan, geen één mag eenzaam blijven staan,
mensen moeten buren zijn, alleen woon je te klein.
Nee, nee, dat kan zo niet gaan, geen één mag eenzaam blijven staan,
mensen moeten buren zijn, alleen woon je te klein.
 
[Verse 2]
Er was ne keer een eentje en dat zat d'r heel alleen,
zo op z'n eigen steentje, 't wou niemand om zich heen.
 
[Chorus]
Hé, hé, mensen zijn in nood, zij missen werk en dagelijks brood,
rijken doen de armen pijn, alleen woon je te klein.
Hé, hé, mensen zijn in nood, zij missen werk en dagelijks brood,
rijken doen de armen pijn, alleen woon je te klein.
 
 
[Verse 3]
Er was ne keer een eentje en dat liep er heel alleen,
zo op z'n eigen steentje, 't wou niemand om zich heen.
 
[Chorus]
Ach, ach, vind je dat niet raar, met meisjes hier en jongens daar,
maak het ook met d'ander fijn, alleen woon je te klein.
Ach, ach, vind je dat niet raar, met meisjes hier en jongens daar,
maak het ook met d'ander fijn, alleen woon je te klein.
 
[Verse 4]7
Er was ne keer een eentje en dat sprong er heel alleen,
zo op z'n eigen steentje, 't wou niemand om zich heen.
 
[End-Chorus]
Oh, oh, vind je dat wel goed, een leid(st)er die toch alles doet?
Spring nu op dezelfde trein, alleen woon je te klein.
Oh, oh, vind je dat wel goed, een leid(st)er die toch alles doet?
Spring nu op dezelfde trein, alleen woon je te klein.