Zat nooit van te voren met een reus in de maan,
heb het toen ik jong was ook maar zelden gedaan:
zitten met een man in de maan.
Zat nooit met een reus op een dode vulkaan,
bleef er voor de zekerheid een eindje vandaan.
Moeder zei: ‘Het kan raarder gaan.’

Het geluk is gek, het geluk is gek, het geluk is met de domme
en de domme zegt: ‘Gek, het geluk is gek.’
Het geluk is gek, het geluk is gek, het geluk is met de domme
en de domme zegt: ‘Gek, het geluk is gek.’

Keer weer naar het koren en zie weer het graan,
zou weer met mijn schort bij de molensteen staan,
waren er lelijk lang vandaan.
Kijken naar twee reuzen bij wassende maan,
kijken naar twee benen die je hebt om op te staan,
voel aan je hals en hij zit er nog aan.

Het geluk is gek, het geluk is gek, het geluk is met de domme
en de domme zegt: ‘Gek, het geluk is gek.’
Het geluk is gek, het geluk is gek, het geluk is met de domme
en de domme zegt: ‘Gek, het geluk is gek.’

Ben een simpel man van tien in een dozijn,
Dacht: ‘Ik zal het ook met Sint Juttemis zijn.’
Al deed de gedachte me pijn.
Maar kijk eens om me heen, wat heb ik aan mijn broek?
Een slot voor mezelf, een lakei in de hoek
en onder een kelder vol wijn.

Het geluk is gek, het geluk is gek, het geluk is met de domme
en de domme zegt: ‘Gek, het geluk is gek.’
Het geluk is gek, het geluk is gek, het geluk is met de domme
en de domme zegt: ‘Gek, het geluk is gek.’