O, groene boom, kom binnen,
ik popel van verlangen
uw takken te behangen
met slingers van papier
en engelenhaar van wol,
met een piek van glas en een glazen bol
en een liedje van plezier.

Hoe koesteren zich mijn zinnen
in uw zo zoete geuren?
De kostelijke odeuren
zijn niets bij uw parfom
van buitenlucht en hars.
Geen winterkou was er ooit zo bars
of de lente kwam weerom.

Gij weet het hart te winnen
van groten en van kleinen.
Gij doet uw lichtjes schijnen,
modern of ouderwets,
in de stad en op het land,
voor de rijkdom en voor de werkmanstand,
in villa's en in flats.

Kom, laat mij thans beginnen,
na drie keer, drie keer buigen,
uw takken op te tuigen
met slingers van dichtbij
en engelenhaar van ver,
met een plastic vis en een plastic ster
en een liedje vroom en blij.