Hier komt een eireken, na volgt er ne parabel,
Vol smeerlapperij lijk op het eirf van Boer Charel,
Want ons dialect is zoei voil als den Denjer,
Mor toch niet zoei plat, als op ne vrije zenjer!
Toch brengen weir ons liekes in de Oilsjterse tool,
En hoe weir dat doen dat is gewoeinweg geniool...
We lokken a, pakken a en daarno fokkemen a,
Met onze verholen, achterklap en cinema!
Want weir zijn vandolen, hebben straffe verholen,
En als ge 't niet geloeift wel dan kennen z'a kommen holen,
Met den 100... Ten wette wel waarom want voor ene
ooit te lachen drooimen weir ons hand niet om!
Dus als ge a mispakt aan de situoasje....
Dan kennen z'a kommen bezoeken op de revalidoasje!
Weir zijn de kloeiters, strootloeipers! Communiceir'n
alliën mor lijk als echte gettobroeders,
Geloeifde ons na noch niet, ge peist dammen oeverdrijven,
Pakt dan mor wat tijd ver a testament te schrijven!

Weir zijn van Oilsjt, daarop gommen prat!
De perrewettenmaukers, de rappers van 't stad!
Weir zijn van Oilsjt, daarop gommen prat!
We zijn giën broeders van liefde, mor broeders van 't vat!

Weir zijn de stalkers van de hiphop scene,
We checken allemaan en we keren iederiën,
Op vervalsing, fake, oniërlijke praktijken...
En als we a betrappen, ten gommen oever lijken!
En niet met d' elegance van de koene Rode Ridder,
Maar meer in de stijl van ne kave lijkbidder,
Die ne pit grauft en er echt van geniet,
Als 't hem a onder de grond stekt, 6 voet diep!
Weg met de pretensje, hier komt de concurrensje,
Garcons Debilles, dus doet na mor attensje,
Op wat dagge zegt, wat dagge pijst, wat dagge doetsj,
Of ge komt bedroegen ooit en dan zeje gekloetsj...
Gelijk nen ambteneer die hem gralijk heeft vergist,
En op zijne computer aal zijn files heeft ooitgewist!
Garcons Debilles in de kamikaze-stijl,
Lijk Marie-Antoinette goje gij na veer de bijl,
Het zal hier gaan tellen, we goon een oeirdiëel vellen,
G' etsj nog just den tijd ver de flikken op te bellen!

Weir zijn van Oilsjt, daarop gommen prat!
De perrewettenmaukers, de rappers van 't stad!
Weir zijn van Oilsjt, daarop gommen prat!
We zijn giën broeders van liefde, mor broeders van 't vat!

Weir zijn in Oilsjt geboeren, wemmen ons ert verloeren
On d' Ajoinenstad, onder den Tettentoeren,
Mor 't was niet altijd giësteg en iën en aal plezier,
Want ze stierden ons teveil van 't kasken nor de mier!

Mor de gazet is ooitgeleizen en alles is gezeit,
Os broeiken is gebakken, onzen boeteram beleit,
De koegel is na deer de keirk, den baal lijt in de goal,
't Vat dat is hier af en de cinema gedoon!
Want Garcons Debilles die kennen na oeik de liëpe trikken,
Die blijven noiger plekken as een boete van de flikken!
Dus zej van Oilsjt of ni dat mokt ons allemol niet ooit,
We zetten onzen tag toch op a verrerooit!

Weir zijn van Oilsjt, daarop gommen prat!
De perrewettenmaukers, de rappers van 't stad!
Weir zijn van Oilsjt, daarop gommen prat!
We zijn giën broeders van liefde, mor broeders van 't vat!