Karel en Sjarel die liepen door de stad
Ze gingen naar hun auto, maar ze waren ladderzat
Tetterend en kwetterend met wijn al in hun kas
Kwamen ze aan de parking en toen zagen ze alras

De wagen van Sjarel die stond niet waar hij stond
En Karel, die staarde met wijdgesperde mond
Vloekend en tierend met een stuk al in hun jas
Keken ze naar elkaar en geraakten uit hun sas

Wat doen je dan zo dronken en zonder blitze wagen?
Wat doe je dan zo dronken en midden in de 
nacht?
Ze wisten het ook niet, maar stelden zich wel vragen
Want hun bolide stelen, wie had dat ooit 
gedacht?

Karel en Sjarel die zaten op de straat
Te kniezen en te zeuren, ach u weet wel hoe dat gaat
Al lallend in de olie en dat tot aan hun kin
Ze praatten over vrouwen en kregen een beetje zin

Tot Karel ineens neerviel op de grond
En Sjarel bleef zitten als een geslagen hond
Na uren, zo leek het, zag hij ineens twee lichten
Van Zus haar wagen, vervaarlijk naar hem richten

Die kwam hen halen, rood gloeiend, furieus!
En onderweg naar huis, kregen zij toen op hun neus 
Want Karel en Sjarel die liepen ladderzat
Te zoeken naar hun wagen, gezet al in de stad

Maar ze waren vergeten dat ze kwamen met de bus
Hiep Hiep voor rooie wijn en Hoera lieve Zus!     

Maar ze waren vergeten dat ze kwamen met de bus
Hiep Hiep voor rooie wijn en Hoera lieve Zus! 

Hiep Hiep voor lieve wijn en Hoera rooie Zus!