Van alle vrouwen had ik net een trouwe, 
Maar die managet nu een nieuw gezin 
In de vroege uren vraag ik hasj aan de buren 
Voor mijn nieuwe, knappe herderin 
Onderhoudend labiel, is haar poëtische ziel 
Als ik iets denk, is ze al aangedaan 
Maar met de warme zomer, is de kracht gekomen 
Om niet altijd naar café te gaan 
Wel mogen we graag vrijen, in verstoken contreien 
Waar de natte grond haar lust kalmeert 
Na wolkeriaanse hoogten wordt er alsnog gezopen 
Want de geest van het moment primeert 

Na alle kemels is er plots de oogst 
Ik slaap, ik spartel en ik minnekoos 

Aan mijn oude gratie, geef ik alimentatie 
En daar krijg ik soms een knuffel voor 
Dat voedt de liefdesvreugde, Ik sta op en verheug me 
Al op wat de verse dag belooft 
Mijn nieuwe hinde ontwaakt, nog in de wind en nog naakt 
Zwaait ze vanuit de tuin de buren toe 
Onderhoudend frivool, is haar wellustig gedool 
Soms komt men kijken of ze nog hulp behoeft 
Ze dwarrelt tussen de haag, ze neemt een slok voor haar maag 
Dat maakt haar warm voor een avontuur 
Een klein uurtje later, vlieg ik met een kater 
En mijn gade naar de Côte Azur 

Na alle kemels is er plots de oogst 
Ik slaap, ik spartel en ik minnekoos