Sneeuw, sneeuw, rollen in de sneeuw.
In je dikke duffel met je ijsmuts scheef op je 
hoofd – sneeuw, dikke pakken sneeuw.
Hele dikke vlokken dat je haast je beide ogen niet ge-
looft – ja, vlokken voor en na.
Iedereen naar buiten met de schop en scheppen:
paadje voor de auto, paadje voor je pa.
Gooi het op een hoge hoop en kijk eens daar: hoera,
een sneeuwpop! Bezem en een hoed;
plak een dikke winterwortel midden in zijn toet.
Knoop, knoop, nog een knoop en nog een knoop.
Heb je nog een sjaal? Hoe moet ie heten?

Joop! Joop? Goed, ik doop hem Joop!
Is er nog wat sneeuw? Jawel, een hele hoop: op het
dak, daar achter in de tuin.
Niet daar bij die regenton, daar is de sneeuw al bruin. Daar is ie
vies – bah! Ik weet het al precies:
jongens pak je sleetje, gaan we lekker glijen!
Sneeuw, sneeuw, rollen in de sneeuw.
In je dikke duffel met je ijsmuts scheef op je 
hoofd – sneeuw, rollen van de top.
Rollen van de helling met een rooie kop van 
sneeuw – vrij, 's middags lekker vrij.
Jongens, pak je schaatsen, gaan we fijn de baan op

Kris kras - hou je aan me vast!
Lange wijde slagen, want dan ga je vlugger.
Zwier, zwier - in een lange sliert naar 
rechts, links, rechts, links.

Sneeuw, sneeuw, rollen in de sneeuw.
In je dikke duffel met je ijsmuts scheef op je hoofd – sneeuw!