God ge zij ne klootzak gotverdoemme
God ge zij ni weerd da ge besta
w’hemme oe nodig mor gij houdt oe van den doemme
gij die toch alwetend zijt of toch bijna

gij in oe onmetelijke goedheid
gij laat jonge gasten sterven on het front
gij laat de rijken van de armen profiteren
gij laat de zwakkeren mor ploeteren in de stront

gij laat de mensen overal mekaar vermoren
gij laat kinderen bevriezen van de kou
of in Afrika kreperen van den honger
maar ja die negerkes geloven ni in a

God ge zij ne klootzak gotverdoemme
God ge zij ni weerd da ge besta
w’hemme oe nodig mor gij houdt oe van den doemme
gij die toch alwetend zijt of toch bijna

en wij maar bidden en maar keersen branden
maar daar trekte gij na just gin fluit van aan
onze pastoor draagt a misschien nog oep z’n handen
maar voor ons hedde gij al heel lank afgedaan

of ge na God heet, of Allah of Jehova
het bleft toch allemaal mor ene pot me nat
want ’t is overal in de wereld een ellende
zone goeie hemme wij nog ni gehad

God ge zij ne klootzak gotverdoemme
God ge zij ni weerd da ge besta
w’hemme oe nodig mor gij houdt oe van den doemme
gij die toch alwetend zijt of toch bijna

homicide, overstromingen en rampen
krijgen we dagelijks in kleuren oep de buis
en gij, gij laat da toch maar allemaal gebeuren
zelfs oewe zeun liete mor hangen aan het kruis

ja ons vertrouwen valt meer en meer in duigen
aan goegelovigheid komt stillekesaan een end
’t weurdt hogen tijd da gij ons echt komt overtuigen
’n klein mirakeltje en wij zen al content

God ge zij ne klootzak gotverdoemme
God ge zij ni weerd da ge besta
w’hemme oe nodig mor gij houdt oe van den doemme
gij die toch alwetend zijt of toch bijna