Ik ben een treiterharses, ha!
Ik zit kleine jochies achterna.
Die gaan er als de wind vandoor,
maar ik krijg ze toch wel, hoor!
Ik sla ze bulten en deuken
en bei m’n handen jeuken!
Slaan en schelden, bijten, schoppen,
want ik kan iets niet verkroppen!

Als ik een heel klein meisje zie
van zes of vijf of vier of drie,
het kan me niet verdommen wie,
krijg ik de kriebels in m’n knie!
Dan jeuken m’n handen en voeten,
die slaan en schoppen moeten!
Slaan en schelden, bijten, schoppen,
want ik kan iets niet verkroppen!

Hij was niet altijd zo een beest:
als baby is hij lief geweest.

Ik krijg van pesten niet genoeg!
Ik begin al ’s morgens vroeg!
Weet je wat ‘k het mooiste vind?
Da’s een bang en huilend kind!
Als kinderen tranen vergieten,
dan loop ik te genieten!
Slaan en schelden, bijten, schoppen,
want ik kan iets niet verkroppen!

Ik veroorzaak grote schrik
bij al wat kleiner is dan ik!
Ik sla met vreugde in de prak
al wat bangig is en zwak!
Ik stik haast van de nijd en van de woede
als geen neuzen bloeden!
Slaan en schelden, bijten, schoppen,
want ik kan iets niet verkroppen!

Hij was niet altijd zo een beest:
als baby is hij lief geweest.
Wanneer werd hij zo’n grote fielt?
De dag dat hij ontdekte dat er niemand van hem hield.