Hans van Deventer
Hans van Deventer - De drie bellen lyrics
Your rating:
Het was de avond van hun trouwen, wat een jolijt Men at van de zoutjes, men vrat van de tijd Oom Karel, beschonken, zei wat ieder dacht Nog effe dan komt ie, de huwelijksnacht! En Arie, Gijs en Cornelis glommen van pret Want zij bonden bellen, drie koperen bellen Aan de matras van het bed Terwijl de vrolijkheid ontaardde in platte lol Met stoelendans, toeters, gezoen en gesol Plukte het bruidje aan haar bruidsboeket Dat in een glas bij haar bord was gezet En voelde honderden ogen onder haar rok Ogen die lachten, iets van haar verwachtten Net als het slaan van de klok Toen ging het bruidspaar naar de kamer onder het dak Boven klonk regen, beneden gesmak Ze leken twee zieke pauwen op de rand Van het beroddelde fopledikant Ze zagen scheel van de hoofdpijn, spraken geen woord Want ieder kuchje, hikje of zuchtje Werd als iets anders gehoord Nadat het eerste ochtendgloren hen had bevrijd Ontlaadde het zwijgen in een verwijt Zij wierp zich wanhopig op het ledikant En huilde met schokken haar ogen in brand En Arie, Gijs en Cornelis brulden van pret Ze hoorden de bellen, de koperen bellen Aan de matras van het bed