In 't huisje daar vlak bij den toren,
Zo lief echt Oud-Hollands van bouw
Woont zij, die mij eens zal behoren,
Die ik heb gevraagd wordt mijn vrouw.
Zij heeft mij het jawoord gegeven,
Ik werd rood en wit tegelijk
Ik kan zonder haar toch niet leven,
Nu ben ik de Koning te rijk.

Bij de ouwe toren,
Staat een huisje klein
Daar woont een mooi meisje,
Een meisje lief en rein.
Bij dien ouwe toren
Staat een huisje klein,
Als de klok gaat luiden,
Zal 't daar bruiloft zijn.

Als gids ging zij mij vergezellen,
Toen ik daar de toren bekeek
Zij kon spookhistories vertellen,
Ik raakte wat men noemt van streek.
Als ridder uit het grijs verleden,
Zag ik haar als jonkvrouwe staan
Ik heb met de draken gestreden,
En zij nam mij liefdevol aan.
 
Bij de ouwe toren,
Staat een huisje klein
Daar woont een mooi meisje,
Een meisje lief en rein.
Bij dien ouwe toren
Staat een huisje klein,
Als de klok gaat luiden,
Zal 't daar bruiloft zijn.

Die ouwe, die statige toren,
Houd ik heel mijn leven in eer
Ik heb daar mijn hart wel verloren,
Maar kreeg daarvoor haar hartje weer.
Wij hebben elkander gevonden,
De toren heeft ons saam gebracht;
En wij gaan voor altijd verbonden,
Naar 't huisje dat daar op ons wacht.
 
Bij de ouwe toren,
Staat een huisje klein
Daar woont een mooi meisje,
Een meisje lief en rein.
Bij dien ouwe toren
Staat een huisje klein,
Als de klok gaat luiden,
Zal 't daar bruiloft zijn.